Op deze pagina hebben we een aantal bronteksten verzameld die, speciaal voor deze website, in het Nederlands werden vertaald.
Andere interessante bijdragen, artikelen, historische studies, essais, scripties, enz. vind je op de pagina ‘Studies’.

Bronteksten | Studies

Om de documenten op deze pagina’s te kunnen lezen moet Adobe Reader geïnstalleerd zijn op je computer. Je kan het programma gratis downloaden via deze link: adobe reader

 

Teksten

Canso - 1 Canso - 2 Canso - 3 Chronica
Historia Albigensis - 1 Historia Albigensis - 2 Historia Albigensis - 3 Guillaume Pelhisson
Bernard Délicieux Béatrice Planissoles Pons de Parnac Niquinta

 

La Canso de la Crozada

De geschiedenis van de kruistocht tegen de katharen is vrij goed gedocumenteerd, o.m. door twee middeleeuwse kronieken: de Hystoria Albigensis van Pierre des Vaux-de-Cernay die de gebeurtenissen van 1209 tot 1218 verhaalt vanuit het standpunt van het kruisleger en de meer objectieve en beknoptere Chronica van Guillaume de Puylaurens die de periode 1145-1275 beschrijft.

Maar er is nog een derde belangrijke tekst, niet echt een kroniek maar een chanson de geste in verzen, geschreven om voorgedragen te worden door een joglar of jongleur (een minstreel).
Dit titelloze gedicht is bekend geworden onder de naam Chanson de la Croisade Albigeoise of in het Occitaans La Canso de la Crozada want, in tegenstelling tot de kronieken die in het Latijn werden geschreven, gaat het hier wel degelijk om een Occitaanse tekst.

De inname van Béziers

De inname van Béziers

Van het Canso bestaat één compleet manuscript dat bewaard wordt in de Bibliothèque Nationale te Parijs. In wiens opdracht het werd gemaakt is onbekend. Uit een notitie weten we wel dat het in 1337 aan een zekere Jourdain Capella toebehoorde...
Op 13 van de 239 pagina’s zijn taferelen uit het Canso geschetst die ongetwijfeld nog moesten worden ingekleurd; maar om een onbekende reden is dat nooit gebeurd.

Buiten dit manuscript zijn er ook nog twee prozaversies bewaard gebleven uit de 15de of het begin van de 16e eeuw, maar die wijken op een aantal punten af van het origineel en blijken historisch niet helemaal betrouwbaar te zijn. Het manuscript in verzen is dat wel, zoals een vergelijking met de kronieken en andere middeleeuwse bronnen bewijst. Dat is vooral interessant omdat er enkele gebeurtenissen in verhaald worden die niet in de andere teksten voorkomen, zoals het bezoek van koning Pedro II van Aragon tijdens de belegering van Carcassonne.

Van de 9582 verzen waaruit het gedicht bestaat, zijn de eerste 2772 van de hand van een zekere Guilhem. We weten (omdat hij het zelf vertelt) dat hij afkomstig was uit Tudela (Navarra) en, net als de auteurs van de andere kronieken, een katholiek geestelijke was. In het begin van de 13de eeuw verbleef hij in Frankrijk (Montauban) waar hij aanwezig was op het huwelijk van Raimon VI van Toulouse met Eleonore van Aragon (1200). Vermoedelijk heeft hij Montauban verlaten in 1211 toen de stad werd bedreigd door de kruisvaarders. Hij trok dan naar Bruniquel waar hij de bescherming genoot van graaf Boudewijn, broer van Raimon VI van Toulouse. Boudewijn had zich aan de kant van de kruisvaarders geschaard, een verraad dat hem later zijn leven zou kosten. Guilhem stond blijkbaar in de gunst van Boudewijn want na de inname van Saint-Antonin-Noble-Val door Simon de Montfort, werd hij daar door toedoen van Boudewijn benoemd tot kanunnik. Boudewijn wordt in Guilhem’s tekst dan ook voortdurend uitgebreid bewierrookt.

Ziedaar alles wat we weten over Guilhem de Tudela. En dat is nog heel wat meer dan over zijn anonieme opvolger. Guilhem’s tekst eindigt wanneer koning Pedro II van Aragon op het punt staat zich te mengen in het gewapend conflict. Volgens Eugène Martin-Chabot, vertaler van het manuscript naar het Frans, schreef Guilhem zijn tekst tussen 1210 en 1213. De begindatum vermeldt hij zelf en de tekst werd ongetwijfeld geschreven vóór de dood van graaf Boudewijn, zijn beschermheer (1214), zoniet had hij er zeker melding van gemaakt. De tekst is een vrij objectieve maar nogal droge opsomming van de feiten. Guilhem is niet echt een groot dichter en moet nogal eens beroep doen op wat kunst en vliegwerk om zijn zinnen te laten rijmen.

De belegering van Carcassonne

De belegering van Carcassonne

Vanaf vers 2773 verandert dat en dat merk je meteen bij het lezen, ook al sluit de tekst van Guilhem’s opvolger naadloos aan bij de zijne. De taal bloeit helemaal open, wordt vlotter en levendiger en er worden heel wat schitterend uitgewerkte dialogen gebruikt. Kortom, hier is iemand met veel meer talent aan het werk. Ook inhoudelijk verandert de toon. Na de min of meer objectieve Guilhem, kiest zijn opvolger resoluut de kant van Toulouse en moet vooral Simon de Montfort het ontgelden. Een mooi voorbeeld daarvan is het fragment waar hij, na de dood van Montfort, eerst diens grafschrift citeert en dan van de gelegenheid gebruik maakt om er zijn eigen mening aan toe te voegen:

E ditz e l’epictafi, cel qui’l sab ben legir,
Qu’el es sanz ez es martirs e que deu resperir
E dins e’l gaug mirable heretar e florir
E portar la corona e e’l regne sezir.
Ez ieu ai auzit dire c’aisi’s deu avenir
Si, per homes aucirre ni per sanc espandir
Ni per esperitz perdre ni per mortz consentir
E per mals cosselhs creire e per focs abrandir
E per baros destruire e per Paratge aunir
E per las terras toldre e per Orgolh suffrir
E per los mals escendre e pels bes escantir
E per donas aucirre e per efans delir,
Pot hom en aquest segle Jhesu Crist comquerir,
El deu portar corona e e’l cel resplandir.

In zijn grafschrift staat voor al wie het kan lezen,
dat hij een heilige is en een martelaar, dat hij uit
de dood zal opstaan, dat hij zal schitteren in de
hoogste glorie, dat hij de kroon zal dragen en
zetelen in het hemelse koninkrijk.
Maar ik heb horen zeggen dat door mannen te
doden en bloed te vergieten, door zielen te
folteren, door slachtpartijen te bevelen, door
slechte raad te volgen, door te plunderen en te
branden, door baronnen te ruïneren en Paratge
(= ridderlijkheid) te onteren, door het kwade aan
te moedigen en het goede te verstikken, door
vrouwen en kinderen te vermoorden, dat een man
op aarde zelfs Jezus Christus kan overwinnen.
En zo'n man zou dan de kroon dragen en
schitteren in de hemel...

 

Het mag dan duidelijk zijn aan welke kant deze anonieme auteur staat, naar zijn ware identiteit hebben we het raden want, in tegenstelling tot Guilhem, vertelt hij niets over zichzelf. Eugène Martin-Chabot heeft naar andere aanwijzingen in de tekst gezocht maar het blijft bij vermoedens. Met Guilhem’s Boudewijn van Toulouse als voorbeeld, is hij gaan kijken wie door deze auteur het meeste lof toegezwaaid krijgt. Dat blijken Roger-Bernat van Foix (zoon van graaf Raimon-Roger) en de toekomstige Raimon VII van Toulouse te zijn. Ook de stad Toulouse en haar inwoners delen in de loftuigingen. Bovendien heeft de auteur het over onze bisschop als hij het over bisschop Fulco heeft waaruit je zou kunnen afleiden dat hij uit het bisdom Toulouse afkomstig was, maar dat was dan weer zó uitgestrekt (o.m. het hele graafschap Foix hoorde er bij) dat het later in zes afzonderlijke bisdommen moest worden opgesplitst.

Toch lijkt de stelling dat de anonieme auteur een Toulousain was aannemelijk en het zou best kunnen dat hij tot het gevolg van Raimon VII behoorde. Was hij ook een geestelijke? Dat is heel waarschijnlijk, er zitten nogal wat bijbelse verwijzingen in de tekst en zijn verslag van het concilie van Lateranen bewijst zijn beslagenheid in kerkelijk recht en theologie.

Wanneer schreef de anonieme dichter zijn werk? E. Martin-Chabot merkt op dat hij reeds zeer vroeg spreekt over de dood van Simon en Guy de Montfort (laisse 142) en dat de tekst dus waarschijnlijk pas na de dood van Guy de Montfort (1228) werd geschreven, de periode waarin de herovering van het graafschap Toulouse door Raimon VII in volle gang was.

Om te besluiten nog dit: ook de anonieme auteur heeft zijn tekst niet afgemaakt. Het Canso eindigt op het moment dat Toulouse zich klaarmaakt voor de belegering door prins Louis van Frankrijk. Vermits de stad als overwinnaar uit dit duel kwam lijkt het logisch dat het verhaal nog had moeten doorgaan. Ook deze schrijver heeft om onbekende redenen zijn werk voortijdig afgebroken...

- 3 - KRONIEK VAN BROEDER GUILLAUME PELHISSON Broeder 1 Guillaume Pelhisson van Toulouse, een godsdienstig man, een van de eerste broeders, heeft wat hier volgt eigenhandig op papier geschreven. Dit werd op zijn beurt overgeschreven, woord voor woord, om door het nageslacht onthouden te worden 2 . Tot lof en eer van de almachtige God en van de allerheiligste Maagd Maria, zijn moeder, en van de heilige Dominicus, onze vader, en van heel het hemels hof wil ik, via een uitgeschre- ven tekst, dat feiten die de Heer bewerkte te Toulouse en in het Tolozaanse, in het geheugen blijven. Ze kwamen er tot stand door de tussenkomst van de broeders van de orde van de predikheren en van andere gelovigen in diezelfde streek, dank zij de verdiensten en de ge- beden van de heilige Dominicus die, in zijn tijd, deze orde oprichtte tegen de ketters en hun croyants, onder de ingeving van de Heilige Geest met instemming van paus Honorius III en de hulp die kwam uit het hart van mgr. Foulque, bisschop van Toulouse. Maar een criticaster, een jaloers of afgunstig iemand mag niet geloven dat dit gezegd wordt of gebeurt om onze orde of bepaalde personen op te hemelen want we jagen onze roem niet na. Wij schrijven dit niet om onze roem na te streven, maar opdat onze opvolgers in de orde en andere gelovigen, bij het onderzoek ervan, weten wat onze voorgangers te verduren kregen voor het geloof in Christus, dat zij God loven en daaruit de durf en het vertrouwen putten tegen de ketters en alle andere ongelovigen om, zo nodig en in geval van noodzakelijkheid, even- veel of meer te verduren. Na het onmetelijk leed dat de heilige Dominicus en de broeders die met hem waren hebben geleden, bleven ze piëteitsvol en vastberaden in het land. De ware zonen van zo’n vader ontbreken niet op het appel, maar integendeel “de zonen zijn opge- staan in de plaats van de vaderen.” 3 Zij waren geen “zonen die terugkrabbelden” 4 of gedegenereerden zoals “de zonen van Ephrem die hun bogen spanden en schoten en zich omdraaiden op de dag van de strijd,” 5 volgens de psalm. Zij “zagen wat de goede keuze was” 6 en allen zetten er hun schouders onder om het juk van de Heer te dragen en de lasten van de Kerk en van het orthodox geloof. Laat ons overslaan wat de heilige Dominicus en zijn zonen hebben gedaan. Na de vrede gesloten te Parijs 7 in de Goede week van 1229 tussen de heer koning van Frankrijk en de Kerk aan de éne, en de nobele heer graaf Raimond en zijn bondgenoten aan 1 Dominicanen zijn predikheren, in het Latijn fratres predicatores. Fratres vertalen door heren zou voor verwar- ring kunnen zorgen zodat we toch, niet zonder aarzelen, de term “broeders” hebben gebruikt. 2 De tekstuitgave van Duvernoy, in tegenstelling tot die van Charles Molinier (1880), is gebaseerd op de drie bestaande handschriften die hij ineen laat schuiven. Dit heeft soms bij de paragraafwissel een (gedeeltelijke) herhaling tot gevolg. 3 Getallen, 32, 14. 4 Hebr., 10, 39. 5 Psalm 77, 9. 6 Spreuken 31, 18. 7 Zie op deze site: Geschiedenis, dl. 4, Verdrag van Parijs, o. m. art. 13 i.v.m. de universiteit.

 

- 3 - KRONIEK VAN BROEDER GUILLAUME PELHISSON Broeder 1 Guillaume Pelhisson van Toulouse, een godsdienstig man, een van de eerste broeders, heeft wat hier volgt eigenhandig op papier geschreven. Dit werd op zijn beurt overgeschreven, woord voor woord, om door het nageslacht onthouden te worden 2 . Tot lof en eer van de almachtige God en van de allerheiligste Maagd Maria, zijn moeder, en van de heilige Dominicus, onze vader, en van heel het hemels hof wil ik, via een uitgeschre- ven tekst, dat feiten die de Heer bewerkte te Toulouse en in het Tolozaanse, in het geheugen blijven. Ze kwamen er tot stand door de tussenkomst van de broeders van de orde van de predikheren en van andere gelovigen in diezelfde streek, dank zij de verdiensten en de ge- beden van de heilige Dominicus die, in zijn tijd, deze orde oprichtte tegen de ketters en hun croyants, onder de ingeving van de Heilige Geest met instemming van paus Honorius III en de hulp die kwam uit het hart van mgr. Foulque, bisschop van Toulouse. Maar een criticaster, een jaloers of afgunstig iemand mag niet geloven dat dit gezegd wordt of gebeurt om onze orde of bepaalde personen op te hemelen want we jagen onze roem niet na. Wij schrijven dit niet om onze roem na te streven, maar opdat onze opvolgers in de orde en andere gelovigen, bij het onderzoek ervan, weten wat onze voorgangers te verduren kregen voor het geloof in Christus, dat zij God loven en daaruit de durf en het vertrouwen putten tegen de ketters en alle andere ongelovigen om, zo nodig en in geval van noodzakelijkheid, even- veel of meer te verduren. Na het onmetelijk leed dat de heilige Dominicus en de broeders die met hem waren hebben geleden, bleven ze piëteitsvol en vastberaden in het land. De ware zonen van zo’n vader ontbreken niet op het appel, maar integendeel “de zonen zijn opge- staan in de plaats van de vaderen.” 3 Zij waren geen “zonen die terugkrabbelden” 4 of gedegenereerden zoals “de zonen van Ephrem die hun bogen spanden en schoten en zich omdraaiden op de dag van de strijd,” 5 volgens de psalm. Zij “zagen wat de goede keuze was” 6 en allen zetten er hun schouders onder om het juk van de Heer te dragen en de lasten van de Kerk en van het orthodox geloof. Laat ons overslaan wat de heilige Dominicus en zijn zonen hebben gedaan. Na de vrede gesloten te Parijs 7 in de Goede week van 1229 tussen de heer koning van Frankrijk en de Kerk aan de éne, en de nobele heer graaf Raimond en zijn bondgenoten aan 1 Dominicanen zijn predikheren, in het Latijn fratres predicatores. Fratres vertalen door heren zou voor verwar- ring kunnen zorgen zodat we toch, niet zonder aarzelen, de term “broeders” hebben gebruikt. 2 De tekstuitgave van Duvernoy, in tegenstelling tot die van Charles Molinier (1880), is gebaseerd op de drie bestaande handschriften die hij ineen laat schuiven. Dit heeft soms bij de paragraafwissel een (gedeeltelijke) herhaling tot gevolg. 3 Getallen, 32, 14. 4 Hebr., 10, 39. 5 Psalm 77, 9. 6 Spreuken 31, 18. 7 Zie op deze site: Geschiedenis, dl. 4, Verdrag van Parijs, o. m. art. 13 i.v.m. de universiteit.

Top

 

Hystoria Albigensis

Toen Innocentius III in het begin van de 13de eeuw zijn strijd tegen de ketters ontketende, was daarbij een heel belangrijke rol weggelegd voor de invloedrijke orde van Cîteaux. Arnaud-Amaury, abt van Cîteaux, die eerst tevergeefs trachtte door prediking enig resultaat te boeken, zou later zelfs de militaire leiding van de kruistocht krijgen. Om zijn missie meer impact te geven liet hij zich vergezellen door een aantal monniken en abten van andere cisterciënzerabdijen.

Ten zuidwesten van Parijs, in het departement Yvelines, ligt de abdij van Les Vaux-de-Cernay, tegenwoordig half ruïne, half luxe-hotel. Guy, de abt, was één van de prelaten die van bij het begin van de kruistocht de operaties volgde. Later zou hij bisschop van Carcassonne worden. Hij werd meestal vergezeld door zijn neef Pierre, ook een monnik. Deze Pierre zou met zijn Hystoria Albigensis uitgroeien tot de officiële kroniekschrijver van de kruistocht. Van bij de start tot na de dood van Simon de Montfort (1218) is zijn Hystoria een aaneenschakeling van feiten en gebeurtenissen, afgewisseld met zeer veel inside-information. Van de drie auteurs die over de kruistocht schreven was hij er ongetwijfeld het dichtst bij betrokken. Als hij de beschreven feiten niet zelf had meegemaakt, wat meestal wel zo was, dan had hij het relaas alleszins uit de eerste hand. Zijn informanten waren niet van de minste: o.m. Dominicus, de pauselijke legaten Thédise en Arnaud-Amaury, bisschop Fulco van Toulouse, maar ook Simon de Montfort en de leden van zijn generale staf vertelden hem persoonlijk hun wedervaren. Hij had ook toegang tot belangrijke documenten, enkele daarvan zijn in de kroniek opgenomen (zoals de beroemde oproep van Innocentius III: “Vooruit, Ridders van Christus!...”), naar andere wordt uitgebreid verwezen.

Wat je van de Hystoria niet mag verwachten is objectiviteit, maar dat is niet abnormaal voor een middeleeuwse kroniek. Pierre des Vaux-de-Cernay stond aan de kant van de kruisvaarders, van de overwinnaars dus, en dat zullen we geweten hebben. Alle zuidelijke edelen, de graven van Toulouse en Foix, de burggraaf van Béziers en de hele landadel zijn zonder uitzondering verraders, ze zijn onbetrouwbaar, meinedig, vijanden van het geloof, kortom er is geen goed woord over te zeggen. De kruisvaarders daarentegen zijn heiligen, vooral aanvoerder Simon de Montfort krijgt op bijna elke pagina uitgebreid lof toegezwaaid: “van doorluchtige afkomst, welsprekend, beminnelijk, kameraadschappelijk, kuis, nederig, wijs, bedachtzaam, billijk, competent in militaire kwesties, voorzichtig in zijn daden, volhardend en helemaal ter beschikking van de Dienst van God.” Bovendien was hij blijkbaar ook het middeleeuwse equivalent van Mister World: “... rijzige gestalte, opvallende haardos, elegant gelaat, aangenaam aangezicht, zijn schouders uitpuilend, zijn armen gespierd, zijn bovenlijf vol elegantie, al zijn ledematen behendig en soepel, zijn allure levendig en allert...”

Echt verwonderlijk is al die lof niet. Als je even op de kaart kijkt zie je dat de afstand tussen Les Vaux-de-Cernay en Montfort l’Amaury slechts een twintigtal kilometer bedraagt. Ze kenden mekaar dus, ze waren buren. Bovendien hadden ze al eerder samen een gelijkaardig avontuur meegemaakt, de vierde kruistocht. Aan deze (mislukte) operatie, door Innocentius III opgezet in 1202, namen Simon en Guy de Montfort deel met hun kompanen en ook abt Guy en zijn neef Pierre uit de abdij van Les Vaux-de-Cernay waren van de partij. De kruistocht ontspoorde reeds van bij het begin. Er kwamen veel minder deelnemers opdagen dan verwacht zodat er niet genoeg geld was om de Venetianen te betalen die (tegen woekerprijzen) voor transport en bevoorrading zouden zorgen. Als tegenprestatie eisten zij dat de kruisvaarders eerst de Hongaarse stad Zara (vroeger in handen van Venetië) zouden innemen. Er was slechts één klein probleempje: Zara was een christelijke stad en de koning van Hongarije zou zich zelfs bij de kruistocht aansluiten... Simon de Montfort en zijn entourage weigerden aan de belegering deel te nemen maar konden ze ook niet tegenhouden: Zara viel. Innocentius III was woedend en excommuniceerde de Venetianen die zich daar niet echt veel om bekommerden. Het was trouwens nog niet gedaan: tijdens het vervolg van de kruistocht werd niet Jeruzalem maar wel het (eveneens christelijke) Constantinopel ingenomen...

Terug naar de Hystoria. In tegenstelling tot Guillaume de Tudèle (Canso) en Guillaume de Puylaurens (Chronica) gaat Pierre des Vaus-de-Cernay uitgebreid in op de kathaarse leer. Niet dat het erg positief klinkt...: “Allen - leden van de Antichrist, eerstgeborenen van Satan, bedorven graan, misdadigers, hypocriete leugenaars, verleiders van simpele zielen - hadden met het venijn van de trouweloosheid bijna de hele provincie Narbonne besmet.” Die toon zet zich door in de hele kroniek. Wanneer de graaf van Foix zich met zijn legertje in een hinderlaag legt en bij Montgey een groep kruisvaarders overrompelt en afslacht klinkt het dat deze “dienaars van het bedrog en bewerkers van het verraad zich op hen wierpen om ze in groten getale te vermoorden. ... Wat een wreed verraad, wat een dolheid bij de goddelozen”. Maar wanneer de hele stad Béziers door de kruisvaarders wordt afgeslacht is de toon helemaal anders: “Béziers is ingenomen op het feest van Maria Magdalena. Wat een Opperste rechtvaardigheid van de Voorzienigheid. ...het is dus heel terecht dat deze afschuwelijke honden werden overmeesterd en vermoord gedurende het feest van deze die ze beschimpt hadden...

 Top

 

Chronica

In tegenstelling tot het Canso en de Hystoria Albigensis werd de Chronica van Guillaume de Puylaurens niet tijdens maar pas vele jaren na de kruistocht geschreven. De kroniek beschrijft dan ook een veel langere periode (1145-1275) en is daardoor de enige van deze drie belangrijke bronnen waarin de belegering en de val van Montségur is opgenomen.

Net als zijn twee collega’s was Guillaume de Puylaurens een geestelijke en stond hij aan de kant van de Kerk in haar strijd tegen de ketters. Dat wil niet zeggen dat hij onvoorwaardelijk het Franse invasieleger steunde. Guillaume was een echte Tolozaan, het zal hem dus ongetwijfeld pijn gedaan hebben dat zijn geboortestreek werd verwoest door de kruisvaarders. Maar volgens zijn overtuiging was dat een straf van God omdat er niets tegen de ketterij werd ondernomen. Wanneer anderzijds Simon de Montfort omkwam en zijn zoon Amaury er niet in lukte om zijn gebied te behouden, was ook dat een “straffe Gods” omdat de kruistocht ontspoord was naar een vulgaire veroveringsoorlog. Eigenlijk zou je de Chronica naar middeleeuwse normen vrij objectief kunnen noemen. Guillaume’s bondigheid heeft daar veel mee te maken, het blijft bij een opsomming van feiten zonder hij zich verliest in ellenlange commentaren, loftuigingen of scheldpartijen, zoals zijn collega’s dat wel deden. Hij was ook een tactvol man die sommige episodes, hoewel hij er alle details van kende, toch niet in zijn tekst opnam.

Wat weten we eigenlijk over de schrijver? Nogal wat. Guillaume de Puylaurens was een belangrijk man. Afgezien van wat hij over zichzelf in de kroniek schrijft, ontmoeten we hem ook als getuige bij belangrijke oorkonden en verdragen. De Franse historicus Yves Dossat heeft al deze vermeldingen bij mekaar gezet en uit zijn studie A propos du chroniqueur Guillaume de Puylaurens uit 1967 kunnen we ons een vrij goed beeld van de kroniekschrijver vormen.

Guillaume werd in Toulouse geboren in het begin van de 13de eeuw. Enkele gebeurtenissen die daar plaatsvonden tijdens de eerste jaren van de kruistocht (zoals het vertrek van de witte broederschap van bisschop Fulco naar de belegerde stad Lavaur) worden gedetailleerd beschreven. Guillaume studeert in Toulouse en bereikt er de graad van magister (meester). Van 1228 tot 1230 maakt hij deel uit van de entourage van bisschop Fulco. Ook dat kan afgeleid worden uit een aantal details, zoals bijvoorbeeld de gesprekken tussen Fulco en Raimon VII. In die positie is hij ook perfect op de hoogte van de moeilijkheden bij het opstarten van de Inquisitie al weigert hij daar, discreet als hij is, meer details over te geven (hoofdstuk XLI).

Tussen 1238 en 1242 vinden we hem terug als getuige bij een aantal oorkonden en verdragen in diverse functies: ‘meester’ en ‘pastoor’ of ‘prior’ van Puylaurens, ‘rechter van het bisdom Toulouse in kerkelijke zaken’ en ‘notaris van de bisschop van Toulouse’. Na 1245 wordt die functie ‘kapelaan van de graaf’ en behoort Guillaume tot het gevolg van Raimon VII. Zo legt hij op 17 juli 1245 voor kardinaal Octavianus in Lyon een getuigenis af ten gunste van Raimon VII met het oog op de annulatie van diens huwelijk met Marguerite de la Marche. Hij treedt ook op als getuige in het onderzoek dat op vraag van Raimon VII wordt gevoerd om zijn vader (Raimon VI) alsnog te laten begraven in gewijde grond. Ook de details over de dood van Raimon VII (september 1249) laten vermoeden dat Guillaume de Puylaurens daarbij aanwezig was. In december 1249 is hij opnieuw getuige als de edelen van het graafschap Toulouse hun feodale eed afleggen aan de vertegenwoordiger van de nieuwe graaf Alphonse de Poitiers.

Nadien wordt het wat rustiger rond Guillaume, al neemt hij nog een enkele keer verklaringen op voor de Inquisitie (als het over Puylaurens of de Lauragais gaat). Een overlijdensdatum hebben we niet, een referentiedatum voor het beëindigen van de kroniek wel. In 1276 overlijdt koning Jaime van Aragon maar op het einde van Guillaume’s kroniek is hij nog in leven. De troonsbestijging van Filips de Stoute en de gevangenneming en vrijlating van de graaf van Foix in 1273 worden wel vermeld. We mogen er dus van uitgaan dat Guillaume zijn kroniek beëindigde tussen 1273 en 1276.

Van de ‘Chronica’ van Guillaume de Puylaurens bevindt het oudste volledige manuscript zich in de Bibliothèque Nationale in Parijs. Jean Duvernoy maakte er een Franse vertaling van.
De Nederlandse vertaling is van Raymond Doms.

 Top

 

Kroniek van Guillaume Pelhisson

Met de ondertekening van de Vrede van Parijs in 1229 valt het doek over de kruistocht. Vijftien jaar later zal ze nog even opflakkeren wanneer Montségur wordt belegerd, maar voorlopig keert de rust terug. Ook de katharen keren terug. Twintig jaar oorlog mag dan wel de adel op de knieën gekregen hebben, de kathaarse religie staat sterker dan ooit. Tijdens een concilie in 1226 werd er zelfs een vijfde bisdom gecreëerd, dat van de Razès. De militaire oplossing, waar Innocentius III zo lang voor geijverd heeft, is haar doel ver voorbijgeschoten.

Wat niet wil zeggen dat de kerk het opgeeft. Op 20 april 1233 neemt Gregorius IX een initiatief dat verstrekkende gevolgen zal hebben. Met een omzendbrief geeft hij de dominicanen officieel opdracht de strijd tegen de ketters aan te binden en op te voeren. Twee dagen later vraagt hij de provinciale overste van de Languedoc daarvoor enkele ordebroeders aan te duiden. De Inquisitie is geboren.

Deze onderzoeksrechtbank moet de verloren schapen terug naar de kudde brengen en daarvoor zijn alle middelen goed. De cisterciënzers worden terug naar hun kloosters gestuurd, voortaan zijn het de nieuwe bedelorden die de dienst uitmaken. De theologisch geschoolde predikbroeders (dominicanen) zullen later het gezelschap krijgen van de minderbroeders (franciscanen) die voornamelijk voor de Inquisitie in de Provence zullen instaan. Een en ander zal trouwens leiden tot een grote rivaliteit tussen beide orden met onenigheid, ruzie en dikwijls echte vijandschap tot gevolg.

De eerste inquisiteurs worden aangeduid. Pons de Saint-Gilles, Guillaume Arnaud en Pierre Seilan krijgen de bisdommen Toulouse en Cahors onder zich. Arnaud Cathala wordt benoemd in Albi waar hij in 1235 Guillaume Pelhisson naast zich krijgt, en de Catalaan Ferrer wordt, samen met Pierre d’Alès, inquisiteur in Carcassonne. Ook Guillaume Arnaud krijgt in 1235 hulp van een collega, de minderbroeder Etienne de Saint-Thibéry.

Guillaume Pelhisson zal later zijn wedervaren tijdens deze woelige jaren neerschrijven in een korte kroniek. Daaruit blijkt o.m. dat zijn literair talent niet veel voorstelde maar ook en vooral dat de eerste acties van de inquisitie niet zonder slag of stoot gingen. Om de haverklap kwam de vijandig gezinde bevolking in opstand en moesten de inquisiteurs de benen nemen. Die tegenwerking zal in 1242 een hoogtepunt bereiken met de moord op Guillaume Arnaud en Etienne de Saint-Thibéry in Avignonet. Het zijn vooral de posthume veroordelingen, waarbij de stoffelijke resten van veroordeelde overledenen worden opgegraven, door de stad gesleept en alsnog verbrand, die de woede van de bevolking opwekken. Guillaume Pelhisson beschrijft een aantal van die acties en ook de anonieme tekst die volgt op het manuscript heeft het over zo’n opgraving in Albi (1234) waarbij inquisiteur Arnaud Cathala door een woedende menigte wordt achtervolgd.

In de Nederlandse vertaling van Raymond Doms worden beide teksten gevolgd door een artikel van Yves Dossat waarin hij de aanslag van Avignonet reconstrueert. De tekst verscheen voor het eerst in 1971 in de Cahiers de Fanjeaux en het moet gezegd dat men tegenwoordig toch wat genuanceerder tegen de feiten aankijkt.

Volgens Dossat haalde de moordpartij niet veel uit, “de Inquisitie werd niet eens onderbroken want de rechtbank werd overgenomen door de broeders Ferrer en Guillaume Raymond.” Dat was misschien wel zo in theorie, niet in de praktijk. Ferrer en Guillaume Raymond waren reeds inquisiteur in Carcassonne en kregen er nu in één klap het uitgestrekte bisdom Toulouse bij (waar toen o.m. nog het hele graafschap Foix bijhoorde). Het is duidelijk dat die gebiedsuitbreiding de efficiënte werking van de Inquisitie niet ten goede kwam. Bovendien zat de schrik er goed in, de rondreizende rechtbanken verdwenen en de inquisiteurs lieten getuigen en beklaagden voortaan dagvaarden naar een centrale plaats waar ze zich veiliger voelden. De Inquisitie heeft wel degelijk enkele jaren nodig gehad om de klap te boven te komen.
Verder lezen we nog: “De moordenaars werden vervolgd.” Ja, maar lang niet allemaal! Er werden enkele mededaders opgepakt maar de groep uit Montségur werd ongemoeid gelaten, ook na de val van de burcht, dat stond zo in de voorwaarden voor de overgave. De drie door Dossat genoemde ridders zijn op de brandstapel beland omdat ze bon homme waren geworden, niet voor hun deelname aan de aanslag.

De ‘Kroniek van Guillaume Pelhisson’, het ‘Verhaal van de onlusten in Albi’ en
‘De moordpartij van Avignonet’ van Yves Dossat werden vertaald door Raymond Doms.

Top

Bernard Délicieux en de Inquisitie van Albi

De belegering en de val van Montségur zijn het laatste wapenfeit van de kruistocht in de Languedoc, voortaan is het aan de Inquisitie om de strijd met de ketters aan te binden. Zij zal die strijd ook winnen al zal ze daar nog bijna een eeuw voor nodig hebben.

Dat wil niet zeggen dat er geen tegenstand meer is. De belangrijkste aanleiding voor de belegering van Montségur was een aanslag op twee inquisiteurs en hun gevolg in Avignonet (zie Guillaume de Puylaurens, ChronicaXLIII). Als gevolg daarvan worden hun collega’s heel wat voorzichtiger. Rondtrekken van dorp tot dorp om de bewoners te ondervragen is er niet meer bij, voortaan worden de dorpelingen gedagvaard en zijn zij het die zich moeten verplaatsen. Die voorzichtigheid belet niet dat er toch nog een aantal conflicten en incidenten zijn waarbij veel afhangt van de persoonlijkheid en de werkwijze van de inquisiteur in kwestie.

De bekendste naam uit het verzet tegen de Inquisitie is die van de franciscaan Bernard Délicieux. De Franse historicus Bernard Hauréaux schreef er in 1877 een boek over dat zo goed gedocumenteerd was dat Jean Duvernoy, die het in 1992 opnieuw uitgaf, er nauwelijks een nieuw element kon aan toevoegen.

Reeds in 1285 beklaagden de consuls van Carcassonne zich bij de koning (Filips de Stoute), de paus (Honorius IV) en de prior van de dominicaner orde in Parijs, over de manier waarop inquisiteur Jean Galand tekeer ging. Zonder resultaat. Toch kan je bedenkingen hebben bij de werkwijze van Galand en sommige van zijn collega’s. Vooral de notabelen en de rijke klasse werden door hen aangepakt, inclusief de consuls. Daaruit besluiten dat, veertig jaar na de val van Montségur, de gegoede bourgeoisie van Carcassonne voor het grootste deel uit bons hommes en bonnes femmes bestond is niet erg realistisch. Je kan de zaak ook anders bekijken: de bezittingen van een veroordeelde ketter werden verbeurd verklaard en kwamen voor een groot deel toe aan de Kerk. Dus... waarom zou je je met de kleine garnalen bezighouden als er zoveel rijkdom te rapen viel? Of dit zijn handelwijze heeft beïnvloed of niet, Jean Galand maakte zich allesbehalve populair en dat was ook zo voor zijn assistent en opvolger Guillaume de Saint-Seine. Soms werd de tegenstand zo erg dat er oproer dreigde en hij de stad moest uitvluchten, maar dan vond hij zonder problemen een onderkomen bij Bernard de Castanet, de nieuwe bisschop van Albi en een groot bewonderaar van de dominicanen, die Jean Galand maar al te graag assisteerde en met veel overtuiging zijn stijl kopieerde toen hij in 1286 een groot proces inzette tegen elf rijke burgers.

In 1290 komt er bij de Franse koning opnieuw een klacht toe van de burgers van Carcassonne over de misbruiken van de Inquisitie. De inquisiteur (Guillaume de Saint-Seine) en zijn medewerkers doen hun werk niet goed, ze zoeken niet naar ketters maar ze vervolgen onschuldigen die ze door foltering foutieve bekentenissen laten afleggen. De klachten zijn dezelfde als vijf jaar eerder, maar de koning is nieuw. Filips de Schone, allergisch als hij is voor een volksopstand, heeft wel oor voor de klachten en neemt meteen maatregelen. “Om het schandaal te laten ophouden en de vrede te herstellen,” schrijft hij een brief aan de seneschalk van Carcassonne en verbiedt hij deze laatste nog arrestaties te verrichten op vraag van de Inquisitie als er geen formeel bewijs tegen de beklaagde is.

De toestand kalmeert maar niet voor lang. In 1295 wordt Nicolas d’Abbeville na een lange vacature tot inquisiteur van Carcassonne benoemd. Zijn assistent komt uit het dominicaner klooster van Albi (waar Bernard Gui intussen prior is geworden): Foulques de Saint-Georges, die later inquisiteur van Toulouse zal worden. Hun handelwijze zorgt opnieuw voor opstootjes en ongeregeldheden en opnieuw neemt de Franse koning positie in tegen de Inquisitie. Hij verbiedt zijn officieren ook maar iemand van zijn onderdanen te arresteren op bevel van gelijk wie, “inclusief de broeders van gelijk welke orde,” behalve als de officieren overtuigd zijn van de schuld van betrokkene. Als ze twijfelen moeten ze zich tot de koning wenden. Aan de seneschalk van Carcassonne schrijft hij letterlijk: “Wij willen dat u weet dat als de broeders inquisiteurs zich tot ons zouden wenden in verband met een arrestatie van iemand die beschuldigd wordt van ketterij in uw gebied, zij van ons een antwoord zullen krijgen dat conform is met uw beslissing.” Later, wanneer Filips de Schone in het noorden moeilijkheden krijgt met Engeland en het opstandige Vlaanderen (1302 is niet ver meer af), zal hij zijn richtlijnen opnieuw wat versoepelen.

In 1297 wordt het opnieuw onrustig als Nicolas d’Abbeville een posthuum onderzoek start naar een zekere Castel Fabre (of Fabri), een rijke inwoner uit Carcassonne die koninklijk belastingontvanger was geweest. In de registers van Jean Galand had Nicolas d’Abbeville getuigenissen gelezen waarin werd beweerd dat Castel Fabre op zijn sterfbed het consolament zou ontvangen hebben...
Maar er was een probleem. Castel Fabre was al meer dan 20 jaar dood en bovendien begraven op het kerkhof van de minderbroeders (franciscanen). Nu waren de predikbroeders (dominicanen) en de minderbroeders niet bepaald de beste vrienden en met deze zaak verbeterde dat er niet op. Zou Castel Fabre schuldig worden bevonden, dan moest niet alleen zijn lichaam worden opgegraven en alsnog verbrand, maar dan werden ook al zijn bezittingen verbeurd verklaard, bezittingen waarvan het grootste deel was terechtgekomen bij de minderbroeders. Zij gaan dus in de tegenaanval. Wanneer d’Abbeville’s vicaris, Foulques de Saint-Georges, op onderzoek komt in hun klooster laten ze hem niet binnen. Bovendien verklaren ze aan iedereen die het wil horen dat Castel Fabre godvruchtig overleden is, voorzien van de laatste sacramenten en in aanwezigheid van zes minderbroeders.

Maar Nicolas d’Abbeville is vastbesloten zijn onderzoek verder te zetten. Het boek van Bernard Hauréaux begint wanneer hij zich eind juni 1300 meldt bij de poort van het minderbroedersklooster in Carcassonne, waar hem, net als Foulques de Saint-Georges drie jaar eerder, de toegang geweigerd wordt. De lector van het klooster, Bernard Délicieux, is door de provinciale overste van zijn orde belast met de verdediging van Castel Fabre. Hij zal in het conflict tussen bevolking en Inquisitie uitgroeien tot een echte verzetsheld. En met succes. Hij slaagt er zelfs in Filips de Schone en paus Clemens V op zijn hand te krijgen. Maar zijn tegenstanders wachten het geschikte moment af om hem in de val te laten lopen en definitief met hem af te rekenen. Wanneer de orde van de minderbroeders wordt verdeeld door het conflict tussen de ‘spirituelen’ en de ‘conventualen’ of ‘realisten’, kiest Bernard Délicieux resoluut de kant van de spirituelen en zien zijn tegenstanders hun kans schoon. Paus Johannes XXII is Bernard Délicieux heel wat minder gunstig gezind dan zijn voorganger, Clemens V, en het komt tot een proces. Het is het eerste belangrijke proces dat door Jacques Fournier (bisschop van Pamiers en de latere paus Benedictus XII) wordt voorgezeten...

Van ‘Bernard Délicieux et l’inquisition albigeoise’ van Bernard Hauréaux, het boeiende levensverhaal van deze verzetsheld, werd de Franse tekst door Jean Duvernoy
heruitgegeven in 1992. De Nederlandse vertaling is van Raymond Doms.

Top 

Het Inquisitieregister van Jacques Fournier

‘Het leven zoals het is (of was) bij de katharen’, zo noemt vertaler Raymond Doms soms wel eens het Inquisitieregister van Jacques Fournier, bisschop van Pamiers en van Mirepoix (1319) en later paus Benedictus XII (what’s in a name?) te Avignon. Al moet daar onmiddellijk aan toegevoegd worden dat niet alle 95 bewaarde ondervragingen over katharen gaan, andere afwijkingen van het katholieke geloof en zijn moraal komen eveneens aan bod.

De processen moeten de bisschop zo nauw aan het hart gelegen hebben dat hij er een kopie in registers van liet maken waarvan er althans één bewaard is gebleven in de Vaticaanse bibliotheek. De uitgave van die Latijnse tekst (door Jean Duvernoy in 1965) is nu nog moeilijk te vinden maar in 1978 verscheen er een vertaling (ook van Jean Duvernoy) in het Frans. Die vertaling werd in 2005 heruitgegeven in drie lijvige delen.

In de ‘Kathaarse Kronieken’ van het Studiecentrum Als Catars verschenen reeds twee ondervragingen die licht werpen op het leven van de laatste kathaarse bon homme, Guilhem Belibaste. Het zijn die van Pèire Maury, zijn vriend (Kronieken 3 en 4), en van Arnaut Sicre, zijn verrader (Kroniek 1). In het fragment dat we hier publiceren wordt Béatrice de Planissoles ondervraagd. Deze vrouw is ongetwijfeld goed bekend bij iedereen die Montaillou, een ketters dorp van Emmanuel Le Roy Ladurie of De Laatste Katharen van René Weis gelezen heeft. Op de cover van Montaillou heeft men het over “de licht ontvlambare hartstocht van burchtvrouwe Béatrice de Planissoles”, terwijl ze bij de meer op sensatie gerichte René Weis zonder meer “een van seks bezeten chatelaine” wordt genoemd. Deze bijdrage bevat de volledige ondervraging van Béatrice, je kan dus je eigen mening vormen.

Het Inquisitieregister bevindt zich in de Vaticaanse Bibliotheek (Latijns manuscript nr. 4030).
Uitgegeven en vertaald in het Frans door Jean Duvernoy, Toulouse, 1965.
Nederlandse vertaling van Raymond Doms.

Top

Het Inquisitieregister van Pons de Parnac

Officieel is dit het ‘Register van de Inquisitie van Toulouse, 1273-1280’. Het is bewaard gebleven dankzij een kopie in het Fonds Doat (dl. 25 en 26 in de Parijse Bibliothèque Nationale). Het is een collegiaal werk, Pons de Parnac heeft niet al deze ondervragingen persoonlijk geleid maar het register wordt naar hem genoemd omdat zijn naam er nu eenmaal het meest in voorkomt. Dikwijls werd hij bijgestaan door Ranulphe de Plassac (ook bekend als Renous de Plassy).

We vertaalden een uitgebreid staal van wat er zoal te lezen staat in dit register, ons daarbij beperkend tot het katharisme. Het is leesbaarder dan het bekende manuscript 609 uit de bibliotheek van Carcassonne, maar de soms boeiende verhalen met veel pittige details over de middeleeuwse samenleving worden nog (te) dikwijls afgebroken door de vraag van de inquisiteur of er al dan niet aan deze of gene ketter eer betuigd werd. Toch is dit het eerste register waarin dergelijke details zijn opgenomen.

Het register zou de neerslag zijn van een doordachte Inquisitie-operatie waarbij de pastoors werden aangespoord om waakzaam te zijn. Oorzaken waren:

  • de terugkeer van de parfait Guilhelm Prunel uit Lombardije:
  • de aanwezigheid van Sicard de Lunel, een vroegere filius major, bekeerd tot het katholicisme, en nog enkele andere bekeerlingen, Bernat de Lagarrigue, Arnaut Pradier.

Om tot bekentenissen te komen werd er relatief weinig gebruik gemaakt van langdurige opsluiting. In twee gevallen, die van de gebroeders Huc van Roquevidal, wordt melding gemaakt van foltering door seneschalk Eustache de Beaumarchais (de aanwezigheid van de wereldlijke macht is ook nog op andere plaatsen voelbaar). Meestal werd gewerkt met een algemene afzwering (Sorèze, Blan) of een ‘periode van gratie’. De veroordelingen van wie daarvan geen gebruik kon of wou maken zijn niet bekend, maar brandstapels als straf zijn eerder twijfelachtig.

Zoals blijkt uit het register telde de kathaarse kerk nog slechts een handvol bons hommes die clandestien opereerden en door de bevolking werden verborgen (bijv. in de kelder van een boerderij). De hiërarchie bevond zich in Lombardije. De grote rol van de passeurs die ketters van en naar Italië begeleidden, is dan ook een steeds weerkerend thema.

Fonds Doat - dl. 25 & 26 (Parijs, Bibliothèque Nationale)
De volledige Latijnse tekst en een vertaling in het Frans staan op de website
jean.duvernoy.free.fr
Nederlandse vertaling van Raymond Doms.

Top

De Oorkonde van Niquinta

De Oorkonde van Niquinta, ook wel de notitia van Saint-Félix genoemd, is één van de belangrijkste maar tegelijkertijd ook een van de meest controversiële bronteksten van het katharisme.
Belangrijk omdat het de neerslag is van een grote kathaarse bijeenkomst - in de rooms-katholieke kerk zou men zoiets een concilie noemen - die plaatsvond in Saint-Félix-en-Lauragais in het jaar 1167, in aanwezigheid van belangrijke gasten, hoogwaardigheidsbekleders uit het buitenland, Marc uit Lombardije en Niquinta (of Nicétas) uit Constantinopel.

Het is een bondig document maar wel rijk aan informatie. We lezen dat er nieuwe bisdommen werden afgebakend (de tekst heeft het over ‘kerken’) maar, en dat is belangrijk, dat er ook voordien al bisdommen bestonden, bijvoorbeeld de ‘kerk’ van Albi, de ‘kerk’ van Lombardije en ook de ‘kerk’ van Frankrijk (waarmee waarschijnlijk wordt verwezen naar de kathaarse gemeenschap in de Champagnestreek rond de Mont-Aimé). Die bisschoppen lieten zich opnieuw wijden (m.a.w. ze ontvingen opnieuw het consolament) door Niquinta, ongetwijfeld als een uiting van respect en om dit plechtige moment nog meer luister bij te zetten. Voor de nieuwe bisdommen werden nieuwe bisschoppen gewijd die door hun kerkraad waren verkozen. Wat we hieruit vooral moeten onthouden is dat de kathaarse kerken het stadium van verspreide dissidente groepjes duidelijk ontgroeid waren, ze hadden al een structuur en een zekere hiërarchie en die werden in Saint-Felix bevestigd, uitgebreid en verstevigd. Tenslotte toont de tekst ook aan dat er wel degelijk contacten bestonden tussen de kathaarse kerken van Frankrijk en de Languedoc, Italië en de Balkan.

Maar de tekst is ook controversieel. Er bestaat namelijk maar één exemplaar van en dat is een 17de-eeuwse kopie die volgens sommige onderzoekers niet zo betrouwbaar is en best wel eens een vervalsing zou kunnen zijn. Maar een vervalsing wordt meestal gemaakt met een bepaald doel en dat lijkt hier niet voorhanden te zijn. Die controverse is niet nieuw, reeds in de loop van de vorige eeuw waren er belangrijke historici als Yves Dossat die de authenticiteit van de oorkonde bewistten en andere die van de echtheid overtuigd waren zoals Antoine Dondaine. Dat is nog steeds zo, de verschillende meningen hebben zich zelfs nog gepolariseerd en de toon is bitser geworden. Een uitgebreid onderzoek door specialisten van het Franse C.N.R.S. heeft intussen aangetoond dat het zo goed als zeker om een authentieke middeleeuwse tekst gaat maar dat heeft de discussie niet doen ophouden. Enkele historici uit de ‘hyperkritische’ hoek beweren nu dat het een middeleeuwse vervalsing is. Gemaakt door de cisterciënzers om aan te tonen dat de rooms-katholieke kerk werd bedreigd door een gevaarlijke ketterij. Maar die visie krijgt weinig steun, de meeste historici die rond het katharisme werken gaan er nu van uit dat de oorkonde wel degelijk authentiek is. Een belangrijk argument is dat, volgens de Inquisitieteksten, de kathaarse bisschoppen zich rigoureus hielden aan de grenzen die in het document werden uitgezet.

Fonds Baluze 7, fol. 40-42v (Parijs, Bibliothèque Nationale);
Transcriptie en vertaling van Willy Vanderzeypen.

Top