Hun geschiedenis, hun leer en de samenhang met
het heden
Van Karel Wellinghoff, die ook enkele ‘katharenromans’ op zijn naam heeft staan, verscheen bij uitgeverij Aspekt ‘De Roep van de Katharen’. Geen roman ditmaal, maar een non-fictieboek. Zo staat het tenminste vermeld op de achterzijde. En gelukkig maar dat het daar staat, want aan de inhoud zal je het niet merken. ‘De schrijver heeft gekozen voor een benaderingswijze waarbij hij feit en fictie bijeen brengt,’ zo lezen we verder. Een nogal vreemd uitgangspunt voor een non-fictieboek... En volkomen in tegenspraak met wat in de inleiding staat: ‘Er is behoefte om feit en fictie te scheiden en, in een historisch verantwoord kader, voor eens en altijd vast te stellen hoe het nu eigenlijk precies zat met de katharen en degenen die hen bestreden.’ Dat is precies waar tientallen historici in heel Europa (en daarbuiten) al meer dan een halve eeuw mee bezig zijn, maar dát lijkt aan Karel Wellinghoff volkomen te zijn voorbijgegaan. Dit boek kon evengoed geschreven zijn in de jaren vijftig van de vorige eeuw. Van de vele baanbrekende studies die sindsdien zijn gepubliceerd en die een nieuw licht werpen op de geschiedenis, maar vooral ook op de inhoud en de verspreiding van de kathaarse religie, heeft deze auteur klaarblijkelijk nog nooit gehoord...
De eerste zin van het boek luidt: ‘Van de katharen is veel bekend, toch blijven zij, ondanks de hoeveelheid aan historische en speculatieve informatie, in nevelen gehuld.’ Een dooddoener van formaat die stilaan afgezaagd begint te klinken, de werkelijkheid is helemaal anders: het beeld dat we van de katharen hebben is de laatste jaren alleen maar scherper en duidelijker geworden. Maar wie de romans van Wellinghoff gelezen heeft zal niet verbaasd zijn: de katharen waarover hij schrijft zijn niet de katharen die leefden in de 13de-eeuwse Languedoc (en in de rest van Europa, maar ook dat lijkt hij niet te weten), het zijn katharen die alleen maar bestaan in de verbeelding van de auteur.
Het is niet mijn bedoeling om alle onjuiste informatie die Wellinghoff geeft recht te zetten, dat zou deze recensie even lang maken als het boek en dat kan niet de bedoeling zijn, maar enkele voorbeelden wil ik toch wel geven. Zo lees ik dat ‘het zuiden van Frankrijk toen de sprookjesachtige naam Occitanië droeg’. Het klinkt mooi, maar het is onzin. Het zuiden van Frankrijk heeft nooit ‘Occitanië’ geheten tot in... 2016. Toen besliste de overheid om de regio's Languedoc-Roussillon en Midi-Pyrénées samen te voegen onder de naam 'Occitanie'. Het Occitanië van vandaag was tijdens de middeleeuwen een onoverzichtelijke lappendeken van feodale graafschappen, burggraafschappen en heerlijkheden.
Montségur speelt een prominente rol in dit boek, en terecht. Maar ook wat die site betreft is het historisch onderzoek helemaal aan Karel Wellinghoff voorbijgegaan. Volgens hem was Montségur eigendom van Esclarmonde, ‘burggravin van Foix’. Nu is Foix nooit een burggraafschap geweest en de hier bedoelde Esclarmonde was weliswaar de zus van graaf Raimon Roger van Foix, maar dat maakt van haar nog geen gravin. Bovendien kan er geen enkel verband aangetoond worden tussen Esclarmonde van Foix en Montségur.
Uit de ondervraging van Raimon de Perelha, een telg uit de Mirepoix-familie en de échte heer van Montségur, weten we dat hij het castrum heeft heropgebouwd, niet op vraag van Guilhabert de Castres zoals Wellinghoff schrijft, maar op verzoek van de katharen uit Mirepoix. Uit het woord ‘heropgebouwd’ zou je kunnen besluiten dat er voordien al ‘iets’ op de pog moet gestaan hebben, maar tot op heden hebben archeologen en historici daar geen uitsluitsel over kunnen geven. Karel Wellinghoff wel, want we vernemen in één adem dat de druïden er hun verblijf zochten, dat de Romeinen het ‘oer-Montségur’ bouwden, dat het in handen kwam van de Gothen, de Franken en de Arabieren en dat Karel de Grote het veroverde. Dat is heel wat. Een gemiddelde lezer zoals ik, die niet over geheime informatiekanalen beschikt, zal zich terecht afvragen op welke historische bronnen de auteur zich baseert. Maar daar rept hij met geen woord over. Al lijkt de tekst verdacht veel op wat er op het internet te vinden is in de ‘Henk en Mia Leene Bibliotheek’, niet bepaald een onverdachte bron.
Dramatiek zit er anders genoeg in de beschrijving van de val van Montségur, zo mag het verhaal van ‘de katharen die zingend de vlammen inrenden...’ uiteraard niet ontbreken. Wat ze dan precies zongen wordt er nooit bijverteld, zover gaat de verbeelding niet. ‘Zijzelf [de katharen, red.] zouden met hun aanhangers worden uitgeleverd aan de inquisitie, die stond te popelen om ze de dood in te jagen.’ In tegenstelling tot het beeld dat auteurs als Wellinghoff zeer graag ophangen, stond de Inquisitie nooit ‘te popelen om iemand de dood in te jagen’. Integendeel, elke uitgesproken doodstraf was een bewijs van haar eigen falen.
Maar in Montségur kwam er zelfs geen proces aan te pas, de katharen werden er niet verbrand door de Inquisitie, maar door de belegeraars, zoals dat ook al tijdens de kruistochten was gebeurd. Tijdens die kruistochten zijn er trouwens heel wat meer bons hommes en bonnes femmes op de brandstapel beland dan in een eeuw inquisitie. We mogen zelfs veronderstellen dat de inquisiteur, broeder Ferrer, als hij tenminste aanwezig was, niet zo gelukkig zal geweest zijn met die massale verbranding, want daardoor kon hij de slachtoffers niet meer verhoren en ging heel wat waardevolle informatie voor hem verloren.
Ook het beeld dat Wellinghoff van Montségur schetst houdt geen steek. Hij heeft de plaats nochtans zelf bezocht, zo lezen we, en hij deed dat ‘via een paadje dat waarschijnlijk het verbindingspad was tussen het slot (sic) en het tijdens de belegering in de dertiende eeuw gebouwde dorp.’ Volgens hem werd het dorp, beneden aan de pog, dus gebouwd tijdens de belegering in de dertiende eeuw... Dat is vreemd, want hoewel de andere dorpen in de omgeving meermaals vernoemd worden, vinden we de eerste vermelding van het dorp Montségur pas tweehonderd jaar later (1446). Eens boven heeft Wellinghoff het over een ‘metalen trap naar de toegang’, wat aantoont dat zijn bezoek al van een hele tijd terug dateert. Door de archeologen werd sindsdien de grond voor de zuidelijke poort weggegraven en als gevolg daarvan werd die bewuste metalen trap al tientallen jaren geleden vervangen door een houten constructie.
Datzelfde archeologisch onderzoek heeft trouwens bevestigd waar specialisten in middeleeuwse bouwkunst al eerder hadden op gewezen: de burchtruïne van Montségur is niet die van de katharen, maar dateert van minstens een halve eeuw later. De burcht werd daar gebouwd om er een Frans garnizoen in onder te brengen, maar daar heeft Wellinghoff geen boodschap aan, hij voelt ‘intuïtief’ aan dat het wel degelijk om de burcht van de katharen gaat of dat die er toch ongeveer hetzelfde uitzag. Hoe de honderden bewoners tijdens de belegering een plaats vonden binnen die krappe muren, vertelt zijn intuïtie er echter niet bij...
Aangenaam zal het er zeker niet geweest zijn, want, zo lezen we, ‘maandenlang werden de muren van het slot gebombardeerd met brokken steen die uit grote katapulten werden afgeschoten.’ Als we in aanmerking nemen dat het kamp van de belegeraars zich honderdvijftig meter lager bevond dan de top van de pog, dan had ik de katapult die dat hoogteverschil kon overbruggen wel eens willen zien... In werkelijkheid konden de belegeraars hun katapult (ze hadden er maar één) pas gebruiken toen ze via de Roc de la Tour voet op de berg hadden gezet en op bijna gelijke hoogte met het castrum stonden. Die nachtelijke operatie werd trouwens niet uitgevoerd door Basken, zoals we hier lezen, maar door soldaten uit Gascogne. Jean Duvernoy wees er meer dan 30 jaar geleden al op dat in de bronnen Vascones staat, in het andere geval had er Basculi moeten staan.
En wat dat kathaarse castrum betreft, in werkelijkheid was het een zwaar versterkte nederzetting met meerdere omwallingen die intussen voor een groot deel in kaart gebracht is door de archeologen. Het archeologisch onderzoek op de site van Montségur is al aan de gang sinds de jaren zestig van de vorige eeuw en intussen zijn er zoveel gegevens beschikbaar dat er zelfs vrij betrouwbare 3D-reconstructies konden gemaakt worden. Dat de Franse burcht deels bovenop de resten van het kathaarse castrum is gebouwd kan je trouwens zien. Daarvoor heb je geen intuïtie nodig, twee ogen volstaan ruimschoots...
De auteur beschrijft in zijn boek ook een vijftal ‘katharenlevens’. Toevallig vijf mensen waarover we niet zoveel weten zodat Wellinghoff zijn fantasie de vrije loop kan laten. Vanzelfsprekend is Esclarmonde van Foix bij die vijf, ik had niet anders verwacht. ‘Misschien is haar rol in de kathaarse geschiedenis geromantiseerd, maar we hebben al aangevoerd dat werkelijkheid en mythe minder ver uiteen liggen dan wordt aangenomen.’ Als we het in tijd uitdrukken liggen er tussen de dertiende eeuw en de schepping van de kathaarse mythe door negentiende-eeuwse romantische auteurs ruim zes eeuwen. Maar dat houdt Wellinghoff niet tegen: ‘Zo staat over Esclarmonde’s rol in de kathaarse ecclesia weinig zwart op wit, maar in haar tijd moet ze zijn aanbeden als een toonbeeld van geestelijke zuiverheid.’
Aanbeden als een toonbeeld van geestelijke zuiverheid! De nieuwe Napoléon Peyrat is opgestaan! Maar alle gekheid op een stokje, wat we écht over Esclarmonde weten is gemakkelijk in één zin samen te vatten: ze was de zus van de graaf van Foix, ze was gehuwd met Jourdain de l'Isle, daardoor burggravin van Gimoèz, en ze hadden samen minstens zes kinderen. Maar Wellinghoff gaat hier niet alleen de romantische schrijver Napoléon Peyrat achterna, hij doet er zelfs nog een schepje bij: ‘Met Guilhabert de Castres moet zij een paar gevormd hebben dat in belangrijke mate zal hebben bijgedragen aan de verspreiding van het katharisme.’ Commentaar overbodig...
En het is nog niet gedaan: ‘Er bestaan gegevens dat ze zich uiteindelijk vestigde in Montségur. Anderen spreken dat tegen, maar we mogen veronderstellen dat ze, net als Guilhabert, naar Montségur verhuisde...’
Nu is Montségur een onderwerp dat mij persoonlijk al vijfendertig jaar mateloos interesseert, ik zou dus heel graag weten over welke ‘gegevens’ de auteur het hier heeft. In werkelijkheid is er geen enkele reden om aan te nemen dat Esclarmonde ooit een voet in Montségur heeft gezet, laat staan dat ze er de ‘eigenares’ van was. Uit de kronieken weten we dat ze haar laatste levensjaren doorbracht in een kathaarse vrouwengemeenschap in Pamiers. Haar overlijdensjaar kennen we niet, maar het was alleszins vóór 1215. In het Canso is immers een verslag opgenomen van het vijfde concilie van Lateranen. Bisschop Foulque van Toulouse gaat daar een heftige discussie aan met graaf Raimon Roger van Foix, o.m. over diens ketterse zus. Aangezien er daar over haar in de verleden tijd wordt gesproken, mogen we er van uitgaan dat ze toen reeds overleden was.
Niet volgens Karel Wellinghoff, hij laat ze in 1240 sterven, in Montségur uiteraard, op 84-jarige leeftijd (een gezegende leeftijd, bovendien van een verbijsterende nauwkeurigheid want haar geboortejaar is onbekend.). En ja hoor, ze wordt daarbij ‘misschien bijgestaan door de eveneens hoogbejaarde Guilhabert de Castres.’ De twee lijken echt onafscheidelijk! Maar misschien stierf ze wel helemaal niet in Montségur, want in hetzelfde hoofdstuk lezen we: ‘Eenmaal ingewijd als parfaite stichtte ze een aantal scholen voor meisjes en ziekenhuizen in de regio. In de plaats Dun, diep in de Pyreneese bergen, stichtte ze een tehuis voor bejaarde parfaites en parfaits. Het zou kunnen dat ook Guilhabert de Castres daarheen trok op zijn oude dag en daar is gestorven.’ Meisjesscholen, ziekenhuizen en zelfs een kathaars bejaardenhome! De Esclarmonde van Karel Wellinghoff was haar tijd ver vooruit! Ik weet trouwens niet of hij ooit in Dun geweest is. Ik wel, het ligt niet ver van Mirepoix, ‘diep in de Pyreneese bergen’ zou ik dat dus niet meteen noemen.
Er is niet alleen Esclarmonde, er zijn ook biografieën van Guilhabert de Castres zelf, van Guilhem Bélibaste en van Bertrand d’en Marty. Wat die laatste betreft is het mij trouwens nog altijd een raadsel waarom de man in esoterische kringen steeds ‘Bertrand d’en Marty’ wordt genoemd, terwijl hij Bertran Marty heette (Lat.: Bertrandus Martini).
Maar Wellinghoff heeft nog een grotere krachttoer in petto. Hij vertelt het levensverhaal van Amiel Aicart, één van de vier bons hommes die er in slaagden bij de val van Montségur uit het castrum te ontsnappen. Wat weten we over hem? Helemaal niets, buiten het feit dat hij het jaar voordien het consolament had toegediend aan de schildknaap Raimon de Ventenac die op sterven lag. Voor de rest is Amiel Aicart een nobele onbekende, een hapklare brok dus voor Karel Wellinghoff. En die blijkt heel wat meer over hem te weten. Zo vernemen we dat Amiel Aicart de filius maior was van Bertrand ‘d’en’ Marty. Hij werd geboren in 1213 en zijn jeugd ‘heeft zich wellicht afgespeeld in adellijke kringen’. Ziedaar. En dat is nog maar een begin. ‘Maar in het jaar 1229 trok het kruisleger van Humbert de Beaujeu door de Sabarthes, waarbij de ouders van Amiel omkwamen.’
En zo gaat het maar door, Guilhabert de Castres en Bertrand ‘d’en’ Marty ‘moeten de vijftienjarige wees hebben aangetroffen op de binnenplaats van de Mount Négre, het kasteel nabij Tarascon dat uitzicht bood op de grotten van Ornolac, de églises supérieures, waarin zich veel katharen ophielden.’ Daar zijn de initiatiegrotten weer, zij mogen uiteraard niet ontbreken in een boek als dit. Guilhabert zelf brengt hem naar de grotten, waar hij ‘de weg der sterren gaat’. ‘Na vier jaren kwam hij weer terug in de wereld. Verlicht, dus bevrijd van lasten en van binnenuit helder stralend ging hij het traditionele pad der ingewijden naar Montségur, waar bisschop Guilhabert, die zich daar nu voorgoed had teruggetrokken, hem zijn zegen zou geven. In Montségur zou hij het verlichte sterven van Esclarmonde de Foix hebben meegemaakt en de overdracht van de bisschopszetel door de oude Guilhabert aan Bertrand d’en Marty.’
En nee hoor, het is nóg niet gedaan! Na de val van Montségur zal Amiel zich in de grot van Lombrives vestigen, als bisschop en opvolger van Bertran ‘d’en’ Marty. ‘En hij preekte daar nog vele jaren, samen met zijn oude leermeester Loup de Foix.’ Het enige wat nog ontbreekt is het zinnetje ‘en hij leefde nog lang en gelukkig’. Maar zo goed loopt het ditmaal niet af, hij sterft op 84-jarige leeftijd (hij ook al!) op de brandstapel.
Laat ons het nog even hebben over Loup de Foix, nog zo’n kathaarse held van Karel Wellinghoff. ‘Ook werd Loup de Foix, prins van het grafelijk huis van Foix-Sabarthes, dat jaar ingewijd door Guilhabert de Castres in de église van Ornolac.’ Volgens de auteur was hij de leermeester van Amiel Aicart: ‘Later wist hij van zijn innerlijke ontwikkeling, want Amiel’s leraar, Loup de Foix, die in die dagen als kluizenaar leefde in de bossen van de Sabarthes en op geregelde tijden de grotten bezocht om onderricht te geven aan de novices aldaar, had hem daarvan op de hoogte gehouden.’
Spijtig voor Wellinghoff is Loup de Foix géén nobele onbekende en weten we over hem wel een en ander. Bijvoorbeeld dat hij helemaal geen kluizenaar was en ook geen prins van het (onbestaande) grafelijk huis van Foix-Sabarthes. Hij was de bastaardzoon van graaf Raimon Roger van Foix, gehuwd met Honors de Belmont, en als hij al ergens te vinden was, dan was dat zeker niet als leermeester in de grotten in de Ariègevallei, maar als aanvoerder in de voorste linies van het leger van Foix. Bovendien wordt hij tussen 1219 en 1259 herhaaldelijk vermeld als getuige op oorkonden. Vreemde bezigheid voor een kluizenaar, toch? Zijn optrekje, de Tour de Loup de Foix, niet echt iets wat je verwacht voor een kluizenaar, kan je trouwens gaan bekijken in La Bastide de Sérou (Ariège).
Zoals hiervoor al aangehaald zijn dit slechts enkele voorbeelden, want zo gaat het pagina na pagina door. Dat belet Wellinghoff niet enkele straffe uitspraken te doen over andere auteurs die over het katharisme schrijven: ‘Wat al die boeken gemeen hebben zijn de ellenlange opsommingen van feiten en jaartallen, van interpretaties en veronderstellingen, waarin de ene schrijver zich baseert op wat een andere schrijver over het onderwerp heeft geschreven.’ Ik vraag me af over welke boeken Wellinghoff het hier heeft. Misschien over zijn eigen boek, want als je daaruit alle citaten schrapt, zou dat heel wat dunner zijn. Neen, mijnheer Wellinghoff, historici baseren zich in de eerste plaats op historische bronnen. ‘Kan je de waarheid achterhalen aan de hand van wat anderen erover hebben geschreven?’ Wel, dat hangt ervan af wie die ‘anderen’ zijn. Als dat ooggetuigen zijn die uit eigen ervaring spreken, dan kan je daar volgens mijn bescheiden mening meer waarheid uithalen dan uit het werk van een hedendaags auteur die het zelfs niet nodig vind zijn bronnen te vermelden, laat staan ze te verifiëren.
Maar ook hier kan het nog erger, want we lezen: ‘Daarbij komt dat het historisch materiaal, de kronieken, oorkonden en theologische traktaten deels niet door de katharen werden geschreven en dat van de kathaarse teksten er slechts fragmenten bekend zijn, waarvan ik de authenticiteit betwijfel.’ Zo, we zijn er. Het is vrij logisch dat er geen kronieken en oorkonden van de katharen zelf bekend zijn, maar er zijn wel enkele ritualen en theologische teksten en die zijn zeer verhelderend voor een goed begrip van de kathaarse religie. Maar Wellinghoff betwijfelt de authenticiteit. Volgens hem zijn historici dus niet in staat om de betrouwbaarheid van hun bronnen in te schatten.
Hijzelf kan dat wel, al schrijft hij er (opnieuw) niet bij waarom hij die authenticiteit betwijfelt. Omdat de inhoud niet in zijn kraam past? Omdat daaruit overduidelijk blijkt dat het katharisme niet de religie was die hij beschrijft? Wat bijvoorbeeld te denken van dit: ‘Maar wie wil weten hoe de dingen zich hebben afgespeeld, kan zich niet alleen vasthouden aan - uit verborgen archieven opgediept en merendeels misvormd - materiaal. Hij gaat op reis in zijn geest en laat daar de katharen tot leven komen, en hij neemt het risico dat hij de dingen te zeer inkleurt en de wens de vader van de gedachte doet zijn.’ Ik weet niet over welk ‘misvormd materiaal’ en welke ‘verborgen archieven’ hij het hier heeft, maar deze passage is verhelderend voor zijn werkwijze: ‘Ik vertrouw de historische bronnen niet (lees: ‘ze vertellen een ander verhaal dan wat ik graag zou horen’), dus verzin ik zelf maar wat.’ Tja...
Met de bronnen die Wellinghoff wél gebruikt is trouwens ook een en ander mis. Bij sommige citaten kloppen de bronvermeldingen niet, soms worden ze zelfs aan de verkeerde mensen toegeschreven. Slordigheid of een bewuste manier om ze meer aanzien te geven? Veel wordt duidelijk als we die bronnen even nader bekijken. Achteraan het boek is een bibliografie opgenomen, of toch iets wat daarvoor moet doorgaan, en die maakt veel duidelijk. De auteur heeft zich voor zijn ‘non-fictieboek’ voornamelijk gebaseerd op... fictie: romans van Hanny Alders, Peter Berling, Hubert Lampo, en uiteraard Karel Wellinghoff zelf. Verder zitten er nog wat auteurs uit het ‘mistige’ genre tussen, ik bedoel daarmee auteurs die het, net als Wellinghoff, niet zo nauw nemen met de historische correctheid, mensen als Jean Blum, Marcel Messing, Arthur Guirdham, enz...
Maar wonder boven wonder hebben ook enkele ‘serieuze’ historici de lijst gehaald: er is één vermelding van Anne Brenon voor het artikel ‘Het kathaarse geloof binnen het gezin’. ‘Tijdschrift Heresis’ staat erbij, maar welk nummer of welke jaargang, daar heb je het raden naar. Ik twijfel er dan ook sterk aan of Wellinghoff het geraadpleegd, laat staan gelezen heeft. Misschien heeft hij de vertaling gelezen die Raymond Doms voor ons maakte en ontbreekt daardoor de informatie? (Voor de volledigheid: het gaat om Heresis 28 uit 1997 en het artikel werd ook opgenomen in het boek Les Archipels Cathares, in 2000 uitgegeven bij Dire in Cahors.) Wat verder staat de kroniek van Guillaume de Puylaurens vermeld, ook vertaald door Raymond Doms, en ook hier staat er niet bij waar Wellinghoff die tekst vandaan heeft, hoewel dat eigenlijk zou moeten. Maar zo moeilijk is dat niet, Raymond Doms maakte die vertaling voor ons en deze website is de enige plaats waar die vertaling te vinden is. Karel Wellinghoff ziet ons niet graag, zoveel is duidelijk...
Er is ook een boek van Michel Roquebert opgenomen. En voor wie nu onmiddellijk denkt aan die magistrale vijfdelige Epopée Cathare waarin hij de geschiedenis van de katharen vanaf hun ontstaan tot hun verdwijning minutieus reconstrueert, nee hoor, het gaat om Les Citadelles du Vertige, een boek met (mooie) foto's van Christian Soula waarin een achttal historische sites worden beschreven. Het boek dateert uit de tijd (1972) dat Roquebert journalist was op de cultuurredactie van La Dépêche du Midi, dus voor hij met zijn onderzoek begon.
Na die bibliografie zit nog een verklarende woordenlijst en die is eigenlijk tekenend voor het hele boek: voortdurend word je over en weer gekaatst tussen twee gevoelens: moet je je nu ergeren of moet je luidkeels in lachen uitbarsten? Ook hier ga ik niet op alles in, daarvoor ontbreekt de plaats, maar toch enkele voorbeeldjes: bij ‘credentes’ wordt als verklaring gegeven: ‘kathaarse gelovigen, novicen, voorstadium voor het verkrijgen van de rang van parfait.’ en bij ‘croyantes’ (sic) lezen we: ‘naderenden, kregen onderricht in de leer van de katharen.’ Terwijl beide woorden eigenlijk precies hetzelfde betekenen: ‘gelovigen’, alleen is het ene Latijn en het andere Frans...
En Wellinghoff is zelfs op de hoogte van de kathaarse haute-couture. Bij ‘sadère’ lezen we: ‘wit kleed dat de nieuwe parfait werd aangereikt na zijn inwijding, onder de kraag zat een zakje voor het Johannes-evangelie’. Een zakje voor het Johannes-evangelie! Hoe verzinnen ze het? Praktische mensen toch, die katharen! Maar schreef u niet elders dat de katharen in het blauw gekleed gingen, mijnheer Wellinghoff?
En dan heb je natuurlijk die onvermijdelijke en veelbesproken ‘endura’ waarmee je voortdurend om de oren wordt geslagen in het boek. Wat daar allemaal van gemaakt wordt! ‘De volkomen zelfreiniging, de volkomen opoffering van de oude mens, de christelijke versterving, het pad der versterving van het aardse’... En Wellinghoff geeft ook de letterlijke vertaling: ‘Letterlijk betekent het “een toestand van zelfreiniging”.’ Dat betekent het helemaal niet, endura is Occitaans voor ‘vasten’, niet meer dan dat, en het duidt in deze context op de rituele vastenperiodes die verplicht waren voor de bons hommes en bonnes femmes, o.m. voor en na het consolament...
Tenslotte is er nog een soort tijdsband opgenomen, en ook daar loopt het herhaaldelijk fout. Zo vernemen we dat Guilhabert de Castres geboren werd in 1150 en Esclarmonde de Foix in 1160. De auteur beschikt hier ongetwijfeld opnieuw over bepaalde ‘gegevens’ want van geen van beiden kennen we de exacte geboorte- en sterfdatum. We lezen ook dat de ‘Bulgaarse bogomielenleider Nicetas uit Constantinopel’ in 1167 door de Languedoc reist. Volgens Wellinghoff lag Constantinopel dus in Bulgarije. Nog een mooie is deze: ‘1208: aanvang van de kruistochten naar het zuiden van Frankrijk, na de moord op de cistercenzer (sic) monnik Pierre de Castelnau,’ en ‘1209: Innocentius III roept de hele christelijke wereld op ten strijde te trekken tegen de Katharen en spreekt zijn vervloeking over hen uit.’ De kruistocht was dus al begonnen vooraleer de paus ze had uitgeroepen...?
Nog eentje? ‘1242: In Avignonet worden elf inquisiteurs vermoord door medestanders van de katharen.’ Elf inquisiteurs? Zoveel waren er niet in de hele Languedoc! Het waren er twee: Etienne de Saint-Thibéry en Guillaume Arnaud. De andere slachtoffers behoorden tot hun escorte. En de raid werd niet uitgevoerd door ‘medestanders van de katharen’, maar door een commando van het Occitaanse verzet in opdracht van graaf Raimon VII van Toulouse, waar een groep ridders uit Montségur deel van uitmaakte.
Tenslotte nog een woordje over een euvel dat we al kennen uit de eerdere boeken van Wellinghoff: het ontbreken van een degelijke eindredactie. Hebben ze bij uitgeverij Aspekt echt niemand om teksten na te lezen? Afgezien van een aantal dt-fouten, staat er een hele hoop vervelende verschrijvingen in de tekst: Avignonet dat opeens Avignolet wordt, Guilhabert de Castres die plots Guilhaume de Castres heet, Fanjeux i.p.v. Fanjeaux, Laveur i.p.v. Lavaur, Montford i.p.v. Montfort, enz... Het getuigt allemaal van weinig respect voor de lezer. Al wordt het soms ook grappig, zo leren we bijvoorbeeld dat de Provence een marktgraafschap was...
Besluit: Karel Wellinghoff heeft een ‘non-fictieboek’ geschreven dat vrijwel helemaal gebaseerd is op historische romans, van andere auteurs en van hemzelf, aangevuld door zijn eigen verbeelding en die van anderen. Ongetwijfeld is er een publiek voor dit soort literatuur, anders zou de uitgever zich er niet aan wagen, maar wie écht meer wil weten over de katharen, ‘hun geschiedenis, hun leer en de samenhang met het heden’, zou ik toch aanraden een ander boek te lezen.
(Aspekt - 2009 - ISBN 978-90-5911-884-3)